10.9
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
UX Special BAG0215.6 07.23
Raadpleeg de afzonderlijke bedieningshandleiding voor de
bedieningsterminal.
•
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
ο
voor het begin van het seizoen.
ο
bij afwijkingen tussen de werkelijk weergegeven spuitdruk
en de volgens de spuittabel vereiste spuitdruk.
Bepaal voor het spuiten de vereiste dosering exact aan de hand
•
van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het
gewasbeschermingsmiddel.
Voer de vereiste dosering (gewenste hoeveelheid) voor het
→
spuiten in de bedieningsterminal / AMASPRAY
•
Neem de vereiste dosering [l/ha] bij het spuiten exact in acht,
ο
zodat u een optimaal behandelingssucces bereikt.
ο
om onnodige milieubelastingen te vermijden.
•
Kies het vereiste spuitdoptype voor het spuiten uit de spuittabel
– rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
het vereiste druppelspectrum (fijn, middel of grof) voor het
ο
uitvoeren van de bespuiting met het in te zetten
gewasbeschermingsmiddel.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
→
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 260.
•
Kies het vereiste spuitdopformaat voor het spuiten uit de
spuittabel – rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
de gewenste spuitdruk.
ο
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
→
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 260.
•
Kies een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om drift te
voorkomen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
→
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 260.
•
Neem bijkomende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk
"Maatregelen ter vermindering van drift", op pagina 188)!
Werken met de machine
in.
+
183