Opbouw en werking
5.28
Bedieningsterminal
AmaTron 4
Fig. 84
106
Via de bedieningsterminal volgt:
•
invoer van de machinespecifieke gegevens.
•
de gegevens van de opdracht invoeren;
•
de aansturing van de veldspuit voor het veranderen van de
dosering bij het spuiten.
bediening van alle functies aan de spuitbomen.
•
bediening van de speciale functies.
•
de bewaking van de veldspuit tijdens het spuiten.
•
De bedieningsterminal stuurt een jobcomputer aan. Hierbij ontvangt
de jobcomputer alle noodzakelijke informatie en verzorgt de
oppervlaktegerelateerde regeling van de hoeveelheid [l/ha]
afhankelijk van de ingevoerde hoeveelheid (ingestelde hoeveelheid)
en de momentele rijsnelheid [km/h].
Zie de handleiding van de software ISOBUS.
AmaPad 2
UX Special BAG0215.6 07.23