6.3.6 Uitschakeltijd
De meting van de uitschakeltijd wordt gebruikt om de werking van de
aardlekschakelaar te controleren. Dit wordt bereikt door een lekstroom met
een test te simuleren. De uitschakeltijden variëren naar gelang de norm en
zijn hieronder vermeld.
Uitschakeltijden volgens EN 61008 / EN 61009:
Algemene
(onvertraagde)
aardlekschakelaars
Selectieve
(tijdvertraagde)
aardlekschakelaars
Tabel 11 Uitschakeltijden volgens EN 61008 / EN 61009
*) Teststroom van ½ × I
veroorzaken.
6.3.6.1 Meting van de uitschakeltijd uitvoeren
Selecteer eerst de functie RCD met de draaischakelaar. Gebruik de toetsen
Stap 1
/
om de functie Uitschakeltijd RCDt te selecteren. Het volgende menu
wordt getoond:
Figuur 33 Menu meten uitschakeltijd
Verbind het meetsnoer met de Instaltest.
Maak de volgende instellingen:
Stap 2
Nominale aanspreekstroom voor uitschakeling,
Nominale vermenigvuldiger van aanspreekstroom voor uitschakeling,
Soort aardlekschakelaar, en
Startpolariteit teststroom.
HET UITVOEREN VAN TESTEN MET DE INSTALTEST XE
Door het meten van aanraakspanning schakelt een
aardlekschakelaar normaal gesproken niet uit. De
uitschakellimiet kan achter worden overschreden als gevolg
van lekstroom die naar de PE geleider stroomt of door een
capacitieve verbinding tussen L en PE-geleiders.
½ × I
*)
∆N
t
> 300 ms
∆
t
> 500 ms
∆
mag geen uitschakeling van de aardlekschakelaars
∆N
LET OP:
I
∆N
t
< 300 ms
∆
130 ms < t
∆
< 500 ms
47
2 × I
5 × I
∆N
∆N
t
< 150 ms
t
< 40 ms
∆
∆
60 ms < t
<
50 ms < t
∆
200 ms
150 ms
Rev 001
<
∆