VERLICHTING EN SIGNALEN
1
2
Markeringslichten
š
Draai de ring 4 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat: Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
Als de markeringslichten niet branden, is het
niet mogelijk om de helderheid van het in-
strumentenpaneel en het dashboard af te
stellen met de knop 2.
Voordat u in het donker gaat rijden: controleer de werking van de elektrische in-
stallatie en stel de koplampen bij. Raadpleeg het kopje "Elektrisch verstellen van
de dimlichten" in hoofdstuk 1. Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil,
modder, sneeuw, vervoer van voorwerpen, enz.).
1.88
(1/6)
3
4
Grootlicht
á
Duw met de dimlichten aan tegen
de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
Om terug te keren naar de stand dimlicht,
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u toe.
Dimlicht
k
Handbediend
1
Draai de ring 4 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat: Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 4 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de lichten af te stellen
(raadpleeg de paragraaf "Dimkoplampen
elektrisch verstellen" in hoofdstuk 1).