KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen
Zitplaats achterin
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet deze daarna zo
ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het
kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind:
– Zet de desbetreffende stoel zo ver moge-
lijk naar achteren;
– Zet de stoel voor het kind naar voren en
stel de positie van de rugleuning in om
contact tussen de stoel en de benen van
het kind te vermijden.
Verwijder altijd de hoofdsteun van de stoel
achteraan waarop het kinderzitje is ge-
plaatst (zie "Hoofdsteunen achter" in hoofd-
stuk 3). Zet de achterstoel indien nodig zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet gebeu-
ren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de achterstoel rust.
1.50
Een kinderzitje met een vloers-
teun mag nooit worden geïns-
talleerd op de middelste zit-
plaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Controleer bij monteren van
een kinderzitje (verhoging
Groep 2 of 3) of de autogordel
goed werkt (oprolt): raadpleeg
de paragraaf "Autogordels achterin" in
hoofdstuk 1. Pas indien nodig de stand
van de autostoel aan.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de
stoel ervoor niet belemmeren.
Raadpleeg de paragrafen "Voorstoel" in
hoofdstuk 1 of " Gebruiksmogelijkheden
van de achterbank" in hoofdstuk 3.
(2/2)