2.5
Instelling onderwagenbreedte
Wanneer de graafmachine met een instelbare onderwagenbreedte is
uitgerust, kan de spoorbreedte van de graafmachine voor het rijden door
nauwe plaatsen vanaf de standaardspoorbreedte (A) op de smalle
spoorbreedte (B) worden ingesteld.
De spoorbreedten zijn:
(A) Standaardspoorbreedte: 1300 mm
(B) Smalle spoorbreedte: 990 mm
De instelling van de spoorbreedte geschiedt met de bedieningshendel voor
de onderwagenbreedte (1).
LET OP
Er bestaat gevaar voor kantelen! Wanneer graafwerkzaamheden met de smalle spoorbreedte worden uitgevoerd,
is de stabiliteit verminderd. De smalle spoorbreedte dient alleen voor het rijden door nauwe plaatsen.
Graafwerkzaamheden in principe altijd met de standaardspoorbreedte (A) uitvoeren.
De graafmachine mag niet met de smalle spoorbreedte (B) worden gebruikt.
Pagina 42/132
HE18 | Handleiding
Juni 2021