1.3
Gedrag bij werkzaamheden in de buurt van elektrische
bovenleidingen
Gedurende werkzaamheden met de graafmachine in de buurt van elektrische bovenleidingen en rijdraden (bijv.
tramdraden) moet tussen de graafmachine met zijn aanbouwdelen en de leiding een minimale afstand volgens de
navolgende tabel worden aangehouden.
tot 1 kV
1
tot 110 kV
110 kV tot 220 kV
220 kV tot 380 kV of bij onbekende nominale spanning
Wanneer de veiligheidsafstanden niet kunnen worden aangehouden, moeten de bovenleidingen na overleg met de
eigenaren of exploitanten ervan spanningsloos worden geschakeld en tegen opnieuw inschakelen worden
beveiligd.
Bij benadering van bovenleidingen moet met alle mogelijke werkbewegingen van de graafmachine rekening worden
gehouden.
Tevens kunnen bodemhobbels of het schuin zetten van de graafmachine de afstand verkleinen. Wind kan de
bovenleidingen laten uitzwaaien en hierdoor de afstand verkleinen.
Bij vonkoverslag zo nodig met geschikte maatregelen de gevarenzone met de graafmachine verlaten. Wanneer dit
niet mogelijk is, de bestuurdersplaats niet verlaten, naderende personen voor het gevaar waarschuwen en de
uitschakeling van de stroom regelen.
1.4
Gedrag bij werkzaamheden in de buurt van aardleidingen
Voordat met uitgravingen wordt begonnen, moet de ondernemer of de voor de werkzaamheden verantwoordelijke
persoon, controleren of zich in het geplande werkgebied aardleidingen bevinden.
Wanneer er aardleidingen aanwezig zijn, moeten de positie en het verloop van de leidingen met de eigenaren of
exploitanten worden vastgesteld en de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen worden vastgelegd.
Wanneer er onverwachts aardleidingen worden gevonden of beschadigd, moet de gebruiker onmiddellijk de
werkzaamheden onderbreken en de verantwoordelijke persoon op de hoogte brengen.
Pagina 49/132
HE18 | Handleiding
Nominale spanning
Veiligheidsafstand
1,0 m
3,0 m
4,0 m
5,0 m
Juni 2021