7.4
Laatste instructies voor de ingebruikname
7684556 - V03 - 22052018
De verschillende parameters voor de warmtepomp zijn in de fabriek
vooringesteld. Deze fabrieksinstellingen zijn afgestemd op de meest
voorkomende cv-installaties. Voor afwijkende installaties en situaties
kunnen de parameters gewijzigd worden.
1. Schakel eventueel de sanitair-warmwatermodus van de warmtepomp
uit.
2. Simuleer een warmtevraag om de verwarmingsmodus op te starten.
3. Controleer of de buitenunit en de aangesloten bijverwarmingen
opstarten.
4. Controleer het debiet in de installatie in vergelijking met het minimum
debiet.
5. Zet de warmtepomp in de modus uitstand/vorstbeveiliging.
6. Ontlucht de cv-installatie na circa 10 minuten.
7. Controleer de waterdruk op de gebruikersinterface. Indien nodig: vul
de cv-installatie bij met water.
8. Controleer het vervuilingsniveau van de filter(s) binnen en buiten de
warmtepomp. De filter(s) eventueel reinigen.
9. De warmtepomp opnieuw starten en de uitschakel-/
vorstbeveiligingsmodus uitschakelen
10. Leg aan de gebruikers uit hoe de installatie werkt.
11. Overhandig alle handleidingen aan de gebruiker.
Voor meer informatie, zie
De werking van het apparaat controleren, pagina 85
7 Inbedrijfstelling
61