7
Inbedrijfstelling
7.1
Algemeen
7.2
Controlelijst vóór inbedrijfstelling
7684556 - V03 - 22052018
De warmtepomp wordt in bedrijf gesteld:
Wanneer het apparaat voor het eerst wordt gebruikt;
Na een langere periode in de uitstand;
Na voorvallen die een complete herinstallatie vereisen.
Bij inbedrijfstelling van de warmtepomp kan de gebruiker zien wat de
verschillende instellingen en uit te voeren controles zijn om de
warmtepomp in alle veiligheid op te starten.
7.2.1
Verwarmingscircuit controleren
1. Controleer of het volume van het/de expansievat(en) voldoende is
voor het watervolume in de verwarmingsinstallatie.
2. Controleer of het verwarmingscircuit voldoende water bevat. Vul
indien nodig meer water bij.
3. De waterzijdige aansluitingen op dichtheid controleren.
4. Controleer of het verwarmingscircuit goed is ontlucht.
5. Controleer of de filters niet verstopt zijn. Reinig deze zo nodig.
6. Controleer of de kleppen en thermostatische radiatorkranen open
staan.
7. Controleer of alle instellingen en veiligheidsvoorzieningen goed
werken.
7.2.2
Controle van elektrische aansluitingen
1. Controleer de netvoedingsaansluiting van de buitenunit.
2. Controleer de netvoedingsaansluiting van de binnenmodule.
3. Afhankelijk van de gebruikte bijverwarming voert u de volgende
controles uit:
Bijverwar
Controleren
ming
Hydraulica
Controleer de verbinding tussen de binnenmodule en
de ketel.
Elektrisch
Controleer de aansluiting van de voeding van de elek
trische bijverwarming
4. Controleer de aansluiting van de communicatiekabel tussen de
binnenmodule en de buitenunit.
5. Controleer de conformiteit van de uitschakelautomaat voor de
binnenunit, buitenunit en de bijverwarmingen.
6. Controleer de plaatsing en de aansluiting van de sensoren.
7. Controleer de aansluiting van de circulatiepomp(en).
8. Controleer of de aanbevolen stroomonderbreker (curve C) is
geïnstalleerd.
9. Draai de schroeven van de klemmenstroken beter vast.
10. Controleer de scheiding tussen de elektrische voeding en de extra
lage spanningskabels.
11. Controleer de aansluiting van de veiligheidsthermostaat van de
vloerverwarming (indien aanwezig).
7.2.3
Koelingcircuit controleren
1. Controleer de plaatsing van de buitenunit en de afstand van de muur.
2. Controleer de koelingcircuitaansluitingen op lekdichtheid.
3. Zorg ervoor dat de evacuatiedruk is gecontroleerd door te vullen.
4. Zorg ervoor dat de evacuatietijd en de buitentemperatuur zijn
gecontroleerd tijdens de evacuatie.
7 Inbedrijfstelling
59