Auto's met Dual Xenon-koplampen* zijn uitge-
rust met automatische koplamphoogterege-
ling, zodat het duimwiel (3) ontbreekt.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
transpondersleutel in stand II staat en de ver-
lichtingsdraaiknop (1) in een van de eindstan-
den. De verlichting wordt bij daglicht automa-
tisch gedimd en valt bij donker handmatig te
regelen.
Rol het duimwiel (5) omhoog of omlaag voor
een fellere of zwakkere verlichting.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen*
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop brandt, wanneer u de
mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop branden, wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld.
Actieve Dual Xenon-koplampen*
Lichtbundel actieve/niet-actieve koplampen.
Als de auto is uitgerust met actieve koplampen
(Active Bending Lights, ABL), draaien de licht-
bundels van de koplampen mee met het stuur-
wiel. De functie wordt automatisch ingescha-
Verlichtingspaneel
keld bij het starten van de motor en is te acti-
veren/deactiveren met de knop op de midden-
console, zie pagina 56.
*
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
02
59