III – Startstand
De startmotor wordt inge-
schakeld. Wanneer u nadat
de motor is aangeslagen de
transpondersleutel loslaat,
veert deze automatisch terug
naar de rijstand.
Als het u moeite kost om de sleutel om te
draaien, is het mogelijk dat de stand van de
voorwielen voor spanningen in het stuurslot
zorgt. Draai de contactsleutel in dat geval om,
terwijl u het stuurwiel heen en weer draait.
Automatisch starten (3.2 en V8)
Met de functie Automatisch starten hoeft u de
transpondersleutel niet langer in de startstand
(sleutelstand III) vast te houden totdat de motor
is aangeslagen. Draai de sleutel naar de start-
stand en laat deze weer los – de startmotor
blijft vervolgens automatisch (tot tien secon-
den lang) draaien totdat de motor is aangesla-
gen.
N.B.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wan-
neer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans
op diefstal.
Transpondersleutels en elektronische
startblokkering
Laat de transpondersleutel nooit samen met
andere sleutels of metalen voorwerpen aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel doet,
kan de elektronische startblokkering onbe-
doeld worden geactiveerd.
Laat de motor meteen na een koude start nooit
op te hoge toeren draaien!
Neem contact op met een Volvo-werkplaats,
als de motor niet aanslaat of overslaat – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Draai de transpondersleutel nooit naar
sleutelstand I of 0 en neem de transponder-
sleutel nooit uit het contactslot, wanneer de
auto rijdt. Anders loopt u het gevaar dat het
stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de
auto onbestuurbaar wordt.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel uit het contactslot – dit
geldt in het bijzonder wanneer er kinderen
in de auto achterblijven.
06 Starten en rijden
Motor starten
06
139