3
Een bewerkingsparameter instellenN
De door u gemaakt opname kan automatisch door de camera worden
bewerkt overeenkomstig de geselecteerde parameterinstellingen (telkens vijf
instellingen voor [ Contrast ], [ Scherpte ], [ Verzadiging ] en [ Kleurtoon ]).
U kunt maximaal drie sets bewerkingsparameters instellen en opslaan.
58
1
Selecteer [Parameters].
Draai het instelwiel < 5 > om [ z Parameters ]
¡
te selecteren en druk vervolgens op < 0 >.
s
Het scherm voor het instellen van
bewerkingsparameters wordt weergegeven.
2
Druk op <0>.
3
Selecteer het setnummer.
¡
Draai aan het instelwiel <5> om
[Set 1], [Set 2] of [Set 3] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
¡
De standaardparameterinstellingen voor [ Set 1 ],
[ Set 2 ] en [ Set 3 ] zijn allemaal [ 0 ] (Standaard).
4
Selecteer het in te stellen item.
Draai aan het instelwiel < 5 > om het menu-
¡
item te selecteren en druk vervolgens op < 0 >.
Parameter
Contrast
Scherpte
Minder scherpe contouren Scherpe contouren
Verzadiging Lage verzadiging Hoge verzadiging
Kleurtoon
5
Selecteer de gewenste instelling.
¡
Draai het instelwiel <5> om het
gewenste effect te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
¡
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het menu.
Min
Laag contrast
Roodachtige huidskleur Geelachtige huidskleur
Plus
Hoog contrast