3
Figuur 47
1. R-pen en ring
2. Stelbeugel
6.
Controleer nu de schuinstand van de maaier, zie
Schuinstand van de maaier (lengterichting),
pagina 43.
Schuinstand van de maaier
(lengterichting)
Controleer de schuinstand van de maaier telkens
wanneer u de maaieenheid monteert. Voordat u de
schuinstand controleert, de voor- en achterbanden op
de juiste spanning brengen. Zie Bandenspanning, op
pagina 21 van het hoofdstuk Onderhoud. Als de
voorkant van de maaier meer dan 16 mm (5/8") lager
dan de achterkant van de maaier is, moet de
schuinstand als volgt worden afgesteld:
1.
Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, versnelling in neutraal zetten,
2
4
1
m–1805
3. Gat aan voorkant
4. Gat aan achterkant
parkeerrem in werking stellen en contactsleutel
in de stand "OFF" draaien om de motor af te
zetten.
2.
Neem de sleutel uit de contactschakelaar en trek
de bougiekabel van de bougie.
3.
Controleer de horizontale stand van de messen
als u dat nog niet hebt gedaan, zie Horizontaal
stellen van de maaier (dwarsrichting), pagina 42.
4.
Zet de maaihoogtehendel (maaikastverstelling)
in stand "C".
5.
Controleer de schuinstand in lengterichting door
de afstand te meten tussen de onderkant van de
maaier (middenvoor en middenachter) en de
vlakke ondergrond (Fig. 48). Als de voorkant
van de maaier meer dan 16 mm (5/8") lager is
dan de achterkant van de maaier, is afstelling
nodig. Zie stap 6-10.
1
1
Figuur 48
1. Afstand middenvoor
meten
Onderhoud
2
2
m–1801
2. Afstand middenachter
meten
43