Gebruiksaanwijzing
4.
Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) op
"UITGESCHAKELD" en de rijsnelheidshendel
in neutraal (vrij). Start nu de motor. Terwijl de
motor loopt, zet u de maaikoppelingshendel
(aftakas) op "INGESCHAKELD", u trapt de
koppeling in en zet de rijsnelheidshendel in de
achteruit. De motor moet stoppen.
5.
Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) op
"UITGESCHAKELD" en de rijsnelheidshendel
in neutraal (vrij). Start nu de motor. Zet de
maaikoppelingshendel (aftakas) op
"INGESCHAKELD", draai de sleutel van de
keuzeschakelaar en laat hem los. Het lampje
"werktuig-in-achteruit" moet nu oplichten. Zet
de maaikoppelingshendel (aftakas) op
"UITGESCHAKELD", waarna het lampje
"werktuig-in-achteruit" moet doven.
Vooruit en achteruit rijden
Met het handgas regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Om vooruit of achteruit te rijden, trapt u het
koppeling/rempedaal in. Zet de rijsnelheidshendel in
de gewenste versnelling vooruit of achteruit. Laat het
pedaal langzaam opkomen om de machine in
beweging te zetten. Bestuur de machine met behulp
van het stuurwiel.
NB.:
Om achteruit te rijden met
ingeschakelde aftakas moet de
beveiliging werktuig-in-achteruit
worden uitgeschakeld met behulp van
de keuzeschakelaar met sleutel, aan de
voorzijde onder de stoel.
18
MOGELIJK GEVAAR
Als u het koppeling/rempedaal te snel op
laat komen terwijl de machine in een
versnelling is geschakeld, kan de machine
zich plotseling in beweging zetten.
WAT ER KAN GEBEUREN
Door een plotseling inschakelen van de
aandrijving kunt u de controle over de
machine verliezen.
GEVAARLIJKE SITUATIES
VOORKOMEN
Laat het koppeling/rempedaal altijd
langzaam opkomen wanneer u de machine
in beweging wilt zetten (voor- of achteruit).
Regelen van de rijsnelheid
Belangrijk: Om schade aan de transmissie te
voorkomen, altijd eerst het
koppeling/rempedaal intrappen,
voordat u in of uit de achteruit
schakelt.
Zet de machine in beweging door het koppeling/
rempedaal in te trappen en de gewenste versnelling in
te schakelen. Als de machine eenmaal in beweging is,
kunt u in elke versnelling vooruit schakelen zonder
het koppeling/rempedaal in te trappen. Meestal kunt u
in elke versnelling wegrijden. Als de machine niet
wegrijdt in een bepaalde versnelling (bijv. 5),
bijvoorbeeld door een zware last, schakelt u naar een
lagere versnelling (bijv. 2).
Belangrijk: Op hellingen niet schakelen. Kies
een lage rijsnelheid, zodat u niet
hoeft te remmen of te schakelen op
de helling.