5.
Hoe te beginnen
Dit hoofdstuk beschrijft in het kort de instellingen voor de
basisfuncties soft starten en soft stoppen door gebruik te
maken van de functie "Koppelbesturing".
WAARSCHUWING!
Het monteren, bedraden en in bedrijf stellen
van het apparaat dient te worden uitgevoerd
door correct getraind personeel.
5.1
Checklist
• Monteer de softstarter aan de hand van hoofdstuk 3.
pagina 17.
• Houd rekening met het vermogensverlies bij de
opgegeven stroom wanneer u de afmetingen van een kast
vaststelt. De maximale omgevingstempera-tuur is 40°C.
• Controleer of de motor en de voedingsspanning
corresponderen met de waarden op het typeplaatje van
de softstarter.
• Sluit de veiligheidsaarde aan.
• Sluit het motorcircuit in overeenstemming met aan.
• Sluit de stuurspanning aan op de aansluitklemmen 01 en
02. Het stuurspanningsbereik is 100-240 VAC of 380-
500 VAC (zie typeplaatje).
Fig. 25 Standaard bedrading.
CG Drives & Automation 01-5924-03r1
11
12
13
14
15
Start/Stop
• Sluit relais K1 (klemmen 21 en 22 op de softstarter) aan
de op de schakelaar. De softstarter stuurt dan de
schakelaar aan (voor fabrieksconfiguratie van K1).
• Sluit de klemmen 12 en 13 aan op bijvoorbeeld een
tweepolige hoofdschakelaar of een PLC en een jumper
tussen 11 en 12 enz. om het softstarten/softstoppen aan
te kunnen sturen. (Voor fabrieksconfiguratie van digitale
ingangen 1 en 2.)
• Zorg ervoor dat de installatie voldoet aan de plaatselijke
regelgeving.
5.2
Toepassingen
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat alle veiligheidsmaatregelen
getroffen zijn voordat u de voeding aanzet.
Zet de voeding aan (normaal gesproken 1 x 230 V), alle
segmenten in het display en de twee LEDs zullen enkele
seconden verlicht zijn. Dan zal het scherm menu [100] te
zien geven. Een verlicht display geeft aan dat de softstarter
stuurspanning krijgt. Controleer of u netspanning op de
netschakelaar heeft of op de thyristoren. De instellingen
worden uitgevoerd in overeenstemming met onderstaande
gegevens:
16
17
18
19
75
76
77
Hoe te beginnen
29