6. De diepte-instelpen (Afb. 82/1) losmaken
in beide middensegmenten
In hetzelfde vierkante gat.
7. Beide stelstangen met lunspennen (Afb.
83/3) borgen.
Tussen binnen en buiten kunnen de
instellingen variëren. Zodanig instellen dat
de rotorcultivator tijdens het werken
horizontaal ten opzichte van het
veldoppervlak is uitgericht.
8. Een fijnere instelling van de werkdiepte
wordt bereikt door het verdraaien van de
diepte-instelpen in hetzelfde vierkante gat.
De randen (Afb. 83/1) van de diepte-
instelpen hebben daarvoor verschillende
afstanden en zijn met de getallen 1 t/m 4
gemarkeerd.
De werkdiepte neemt toe
des te hoger de diepte-instelpen (Afb. 47/2)
in het verstelsegment wordt geplaatst,
des te hoger het getal (Afb. 83/2) is, dat op
de draagarm (Afb. 47/3) ligt.
9. Houd personen op minimaal 10,0 meter
afstand van de machine.
10. De grondbewerkingsmachine neerlaten.
De draagarmen (Afb. 84/1) steunen op de
diepte-instelpennen (Afb. 84/2).
KG 4/5/6001-2 BAH0060-5 12.17
Afb. 82
Afb. 83
Afb. 84
De diepte-instelpennen kunnen in de midden- en buitensegmenten
verschillend worden gepositioneerd, om een optimaal resultaat te
bereiken.
Instellingen
89