14. Kies
VOLGENDE
HF/PF-TOON
PACER-SCHERM
ECG-BANDBR.
RESP-LEAD
RESP
15. Stel de alarmsignalen in volgens de normen die gelden bij uw instelling.
Welch Allyn
en
om het scherm aan te passen.
WIJZIGEN
Stelt het harttoonvolume in op LAAG, MIDDEN, HOOG of UIT.
Als er SpO
-monitoring wordt uitgevoerd, varieert de toonhoogte al
2
naar gelang de SpO
Pacerindicator in ECG-curve in- en uitschakelen.
Als de patiënt een pacemaker heeft, kunt u de pacerindicator
inschakelen (zie pagina 32).
Bandbreedte voor weergegeven en afgedrukte gegevens selecteren.
UITGEBR. is 0,05-40 Hz.
MONITOR is 0,5-40 Hz.
De modus Monitor is geschikt voor het minimaliseren van
basislijnafwijkingen als gevolg van ademhalings- of andere
artefacten. In de modus Monitor kunnen ST-segmenten echter
vertekend worden weergegeven, waardoor er een onderschatting
van ST-verhoging en een overschatting van ST-verlaging kunnen
optreden. Hoewel de monitor niet voorziet in automatische
monitoring van ST-segmenten, kunnen ST-segmenten in de modus
Uitgebreid correct worden weergegeven en afgedrukt. Gebruik bij
het observeren van ST-segementmorfologie in het scherm of via de
printer altijd de modus Uitgebreid.
RESP-lead selecteren: Ld1 (RA-LA) of Ld2 (RA-LL). De selectie van
de RESP-lead is niet afhankelijk van de selectie van de ECG-lead.
Kies de RESP-lead die het beste signaal geeft. Als geen van beide
signalen volstaat, kunt u experimenteren met niet-standaard
plaatsingen van elektroden, zoals het plaatsen van RA- en LA-
elektroden op de respectievelijke mid-axillaire lijnen net boven de
tepels.
RESP in- of uitschakelen.
-waarde.
2
30
Gebruiksaanwijzing Propaq Encore
ECG/RESP-monitoring