CombiSump
3.7
!
!
CS/NL (1606) 5.4
Koppeling uitlijnen
1 Leg een liniaal (A) tegen de koppeling. De liniaal moet beide koppelinghelften over de
hele breedte raken. Zie figuur 3. Voer deze controle uit op een 3-tal plaatsen rondom
de koppeling.
2 Controleer een mogelijke hoekfout met een diktepasser (B) op 2 corresponderende
punten op beide zijvlakken van de koppeling. Zie figuur 3. Voer deze controle uit op
een 3-tal plaatsen rondom de koppeling.
Een hoekfout kan hier in principe niet optreden! Indien een hoekfout gemeten
wordt, duidt dit op een ongerechtigheid tussen motorflens en lantaarnstuk!
Verwijder de motor en reinig de pasvlakken!
A
B
Figuur 3:
Uitlijnen koppeling met behulp van lineaal en diktepasser.
3 De uitlijning is in orde als de gemeten waarden binnen de toleranties liggen.
Zie figuur 4 en de bijbehorende tabel.
Als de uitlijning niet correct is, verplaatst dan de elektromotor:
4 Draai bouten (4010) gedeeltelijk los.
5 Verplaats de elektromotor met behulp van positioneerbouten (7036).
6 Controleer hierbij de uitlijning van de koppeling met behulp van een liniaal, zoals
beschreven in paragraaf 3.7 "Koppeling uitlijnen".
7 Wanneer de uitlijning correct is, zet dan bouten (4010) en moeren (4020) vast.
Na iedere uitlijn-actie (controle of afstelling): Monteer de beschermkap!
Installatie
19