6 Selecteer een optie:
• Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatieopties
> Navigatie stoppen en gaat u verder met stap 10.
• Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende
obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen >
Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn > Ver.
• Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te
groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren
> Navigatie > Auto Guidance > Afstand kustlijn >
Nabij.
7 Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen
gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte
route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in
open water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn
instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de
kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw
vaarwater is vereist voor de geselecteerde
bestemming.
8 Selecteer een optie:
• Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatieopties
> Navigatie stoppen en gaat u verder met stap 10.
• Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende
obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen >
Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn > Verst.
• Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te
groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren
> Navigatie > Auto Guidance > Afstand kustlijn >
Dichtstbijzijnd.
9 Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in
stap 8, controleert u de plaatsing van de Auto
Guidance lijn en bepaalt u of de lijn veilig om bekende
obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in
open water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn
instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de
kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw
vaarwater is vereist voor de geselecteerde
bestemming.
10 Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer.
Gebruik daarbij elke keer een andere bestemming tot
u vertrouwd bent met de functionaliteit van de instelling
Afstand kustlijn.
Toestelconfiguratie
Communicatie-instellingen
NMEA 0183 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling.
Poorttypen: Zie
De communicatie-indeling voor elke
NMEA 0183-poort instellen, pagina
Uitvoertelegrammen: Zie
uitvoertelegrammen configureren, pagina
Positienauwkeurigheid: U kunt het aantal cijfers achter
de decimale komma instellen voor het overbrengen
van NMEA uitvoer.
XTE-precisie: U kunt het aantal cijfers achter de
decimale komma instellen voor het overbrengen van
NMEA foutuitvoer van radarstoringen.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen
van via-puntnamen of -nummers via NMEA 0183
tijdens het navigeren. Door nummers te gebruiken
kunnen compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA
0183 stuurautomaten worden opgelost.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183 instellingen
terug op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
Diagnose: Hiermee wordt NMEA 0183 diagnostische
informatie weergegeven.
NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren
U kunt NMEA 0183-uitvoertelegrammen in- en
uitschakelen.
1 Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA
0183-instelling > Uitvoertelegrammen.
2 Selecteer een optie.
3 Selecteer een of meerdere NMEA 0183-
uitvoertelegrammen en selecteer Terug.
4 Herhaal stap 2 en stap 3 voor het in- of uitschakelen
van meer uitvoertelegrammen.
De communicatie-indeling voor elke NMEA 0183-poort
instellen
U kunt de communicatie-indeling voor iedere interne
NMEA 0183-poort configureren wanneer u uw kaartplotter
op externe NMEA 0183-toestellen, een computer of
andere Garmin toestellen aansluit.
1 Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA
0183-instelling > Poorttypen.
2 Selecteer een invoer- of uitvoerpoort.
85.
NMEA 0183-
85.
85