Noordreferentie: Stelt de richtingreferenties in voor het
berekenen van de koersinformatie. Waar stelt het
geografische noorden in als de noordreferentie. Grid
stelt het kaartnoorden in als de noordreferentie (000º).
Magnetisch stelt het magnetische noorden in als de
noordreferentie.
Positieweergave: Hiermee selecteert u het
positieformaat waarmee een locatie wordt aangeduid.
Wijzig het positieformaat alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinaatsysteem van
de kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een
kaart gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Tijd: Hiermee kunt u de tijdweergave, tijdzone en
zomertijd instellen.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn
extra kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Koerswijzigingsovergang: Hiermee kunt u instellen hoe
de kaartplotter overschakelt naar de volgende
koerswijziging of het volgende routedeel op de route. U
kunt de overschakeling instellen op basis van tijd of
afstand voorafgaand aan de koerswijziging. Door de
waarden tijd of afstand te verhogen, kunt u de
nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij het
navigeren van een route of het volgen van een Auto
Guidance-lijn vergroten bij veel wendingen en bij hoge
snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden
kan het verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid
van de stuurautomaat vergroten.
Snelheidsbronnen: Hiermee kunt u de bron voor
snelheidsmetingen instellen.
Auto Guidance: Stelt de meeteenheden in voor de
Voorkeursdiepte, Vrije doorvaarthoogte en Afstand
kustlijn wanneer bepaalde premiumkaarten worden
gebruikt.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor
routenavigatie.
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije
doorvaarthoogte zijn van invloed op de manier waarop de
kaartplotter een Auto Guidance route berekent. Als de
waterdiepte of de obstakelhoogte in een gebied niet
bekend is, wordt geen Auto Guidance route berekend
voor dat gebied. Als een gebied aan het begin of einde
van een Auto Guidance route minder diep is dan de
Voorkeursdiepte of lager dan de instellingen voor Vrije
doorvaarthoogte, wordt er afhankelijk van de
kaartgegevens wel of geen Auto Guidance route
berekend voor dat gebied. De koers door deze gebieden
wordt op de kaart weergegeven als een grijze lijn of een
lijn met magenta en grijze lijnen. Er wordt een
84
alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van
deze gebieden binnenvaart.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing
op alle kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter
worden gebruikt bij het berekenen van een Auto
Guidance route.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale
waterdiepte in, gebaseerd op dieptegegevens van de
kaart, waarin uw boot veilig kan varen.
OPMERKING: De minimale waterdiepte voor de
premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.).
Als u een waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3
ft.), gebruikt de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3
ft.) bij het berekenen van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale
hoogte voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd
op de kaartgegevens, waar de boot nog veilig
onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust
u de Auto Guidance route wilt plaatsen. De Auto
Guidance route wordt mogelijk verplaatst als u deze
instelling tijdens het navigeren wijzigt. De voor deze
instelling beschikbare waarden zijn relatief in plaats
van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de Auto
Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance
route beoordelen aan de hand van een of meer
bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw
vaarwater is vereist
(De afstand ten opzichte van de
kust aanpassen, pagina
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de
kust u de Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto
Guidance lijn wordt mogelijk verplaatst als u deze
instelling tijdens het navigeren wijzigt. De beschikbare
waarden voor de instelling Afstand kustlijn zijn relatief,
niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de Auto Guidance
lijn op de juiste afstand van de kust wordt geplaatst, kunt
u de plaatsing van de Auto Guidance lijn beoordelen aan
de hand van een of meer bekende bestemmingen
waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist.
1 Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2 Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Auto Guidance > Afstand kustlijn > Normaal.
3 Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4 Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5 Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en
bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen
gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte
route is.
29).
Toestelconfiguratie