Advertenties
VERLICHTING EN SIGNALEN
5
6
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
In het geval dat de lichten zijn ingescha-
keld na het stilzetten van de motor, klinkt er
een signaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden.
1.72
(3/3)
Mistlichten voor
g
(afhankelijk van auto)
Draai de middelste ring 5 van de schake-
1
laar 1 zo dat het symbool bij het merkte-
ken 6 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Mistachterlicht
f
Draai de middelste ring 5 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 6 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
N.B.: afhankelijk van de auto, is er alleen
aan bestuurderszijde een mistlicht.
Lichten uit
Draai weer de ring 5 om het merkteken 6
tegenover het symbool van het mistlicht te
plaatsen dat u wilt uitschakelen. Het bijbe-
horende controlelampje op het instrumen-
tenpaneel licht op.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
Advertenties
Hoofdstukken
