20
Kort en bondig
Motor starten 3 168.
Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er aan bepaalde voorwaarden is
voldaan, activeer dan een autostop
zoals hieronder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-po‐
sitie in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 170.
Parkeren
9 Waarschuwing
■ Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek
de handrem aan zonder op de
ontgrendelingsknop te drukken.
Op een aflopende of oplopende
helling zo stevig mogelijk. Trap
tegelijkertijd de rem in om de be‐
dieningskracht te verminderen.
Trek bij auto's met elektrische
handrem gedurende ongeveer
één seconde aan schakelaar
m.
De elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐
lamp m oplicht 3 119.
■ Zet de motor af.
■ Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan