190
Rijden en bediening
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display met de waar‐
schuwing om de omgeving van de
auto te controleren.
Display-instellingen
Helderheid en contrast kunnen wor‐
den ingesteld door op het display van
het aanraakscherm te tikken wanneer
de achteruitkijkcamera actief is.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld wan‐
neer een bepaalde voorwaartse snel‐
heid wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ca.
15 seconden niet is ingeschakeld. De
achteruitkijkcamera kan handmatig
worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display. Selecteer de re‐
levante instelling in Instellingen, I
Voertuig.
Deactivering van geleidelijnen en
waarschuwingssymbolen
7 inch Colour-Info-Display: u kunt de
activering of deactivering van de vi‐
suele geleidelijnen en waarschu‐
wingssymbolen veranderen met de
aanraaktoetsen in het onderste deel
van het display.
8 inch Colour-Info-Display: U kunt de
activering of deactivering van de vi‐
suele geleidelijnen en waarschu‐
wingssymbolen veranderen in het
menu Instellingen in de Info-Display.
Selecteer de relevante instelling in
Instellingen, I Voertuig.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● Wanneer de zon of de straal van
koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt.