Alle benzinemotoren en dieselmoto‐
ren, behalve B16DTU, beschikken al‐
leen over de conventionele Autostop.
Een Autostop kan worden geacti‐
veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 5 km/u) rijdt.
U activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Oude Autostop
Motor B16DTU heeft een oude Auto‐
stop en tevens een conventionele Au‐
tostop.
Een Autostop, conventioneel en ou‐
dere versie, kan worden geactiveerd
wanneer de auto stilstaat of met lage
snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
U activeert een oudere versie Auto‐
stop als volgt:
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak of geautomatiseerde ver‐
snellingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of steiler.
Melding
Rijden en bediening
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-po‐
sitie op de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming en remmen normaal wer‐
ken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet ma‐
nueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is
niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐
gassen is niet te hoog, bijv. na het
rijden met hoge motorbelasting.
153