Inbouw
2. Inbouw
Inbouwpositie: Bij alle aandrijvingen met
verwarming en/of mechanische handbedie-
ning moeten de volgende inbouwposities
Fig. 3 ⋅ Inbouwposities
worden aangehouden:
Voor het overige wordt de inbouw van de
aandrijving door de inbouwpositie van het
regelventiel bepaald (zie betreffende bedie-
ningsvoorschriften. ).
Bij ventielen vanaf DN100 verdient een ver-
ticale inbouw met aandrijving naar boven
de voorkeur, om eventuele onderhoudswerk-
zaamheden aan het ventiel te vergemakkelij-
ken.
De afstanden die nodig zijn om het aansluit-
deksel af te nemen en om de complete aan-
drijving te demonteren moeten absoluut
worden aangehouden (zie afmetingen par.
5).
8
EB 8340 NL
2.1 Monteren aandrijving en regel-
ventiel
Indien het regelventiel en de aandrijving
niet al door de leverancier zijn samenge-
bouwd, moet conform figuur 4 als volgt te
werk worden gegaan:
4
Controleer of de membraanstang is inge-
schoven.
Bij uitvoeringen met elektrische handbe-
diening aandrijving elektrisch aansluiten
(par. 3), scheidingsklem 81 (par. 4.1)
openen en met de knop In in de richting
ingaand positioneren.
4
Bij uitvoeringen met mechanische hand-
verstelling moet de knop aan de boven-
zijde van de behuizing worden inge-
drukt waarna m.b.v. een steeksleutel de
tandheugeloverbrenging kan worden be-
diend om de membraanstang langzaam
in te schuiven.
4
bij uitvoeringen met veiligheidspositie
"uitgaand" moet de aandrijving aange-
sloten blijven op de voedingsspanning
omdat de membraanstang anders door
de veiligheidspositie weer naar buiten
wordt bewogen.
DN 15 t/m 80 (model 240)
1. Eerst de koppelingsmoer (9.3, fig. 4) op
de klepstang (9.5) met buiten-Ø 10 mm
vervangen door een moer met Ø 16 mm
(bestelnr. 0250-0674).
2. Koppelingsmoer (9.3) verdraaien en
maat x bij gesloten ventiel op 75 mm in-
stellen, daarna de contramoer (9.4)
vastzetten.
3. De aandrijving op het bovendeel van
het ventiel plaatsen en met ringmoer
(8.1) vastschroeven.