12. Span out-insteller verdraaien, tot op het
stroommeetinstrument 20 mA als uit-
gangssignaal wordt getoond.
13. Span in-insteller naar links tot aan de
aanslag draaien, dan zeer langzaam
naar rechts terug draaien, tot de lichtdi-
ode juist uitgaat (bij open stand van
een doorgangsventiel), in dezelfde rich-
ting minimaal verder draaien, tot deze
juist weer gaat branden (bij gesloten
stand van de 2e weg van een drieweg-
ventiel), om de maximale sluitkrachten
te realiseren.
14. Scheidingsklem 81 door indrukken van
de knop sluiten, wanneer niet moet wor-
den omgeschakeld naar werkingsrich-
ting <>.
Werkingsrichting <>
15. Schakelaar SW 2 op on instellen.
Zero-insteller naar rechts tot aan de
aanslag verdraaien (100 %).
16. Ingangssignaal via bron weer op aan-
vangswaarde (4 mA) instellen.
17. Zero-insteller zeer langzaam naar links
terug , tot de lichtdiode juist uitgaat (bij
open stand van een doorgangsventiel),
in dezelfde richting minimaal verder
draaien, tot deze juist weer gaat bran-
den (bij gesloten stand van de 2e weg
van een driewegventiel), om de maxi-
male sluitkrachten te realiseren.
Geen enkele andere instelling meer veran-
deren!
18. Scheidingsklem 81 door indrukken van
de knop sluiten.
Instelling extra apparatuur
Opmerking;
De klepstandsteller kan ook als
"alleen standmelder" worden gebruikt.
Daarvoor moeten de vanaf de klepstandstel-
ler op klem aL en eL aangesloten bekabe-
ling verwijderen en de vrije uiteinden daar-
van isoleren.
Aansluitend de aders van het externe drie-
punts-regelsignaal (regelaar) op de klem-
men aL, eL en 81 aansluiten.
De klemmen 11, 12 en 13 plus de voor-
rangschakeling op de klemmen 82 en 83
hebben daarna geen functie meer.
4.2.2 Standmelder
1. Uitgangssignaal voor standaanwijzing
via schakelaar SW 3 en SW 4 instellen.
SW 3 en 4 op on = 4 ... 20 mA resp. 2
... 10 V
SW 3 en 4 op off = 0 ... 20 mA resp. 0
... 10 V.
2. Op de klemmen 31, 32 een stroommee-
tinstrument resp. na overbruggen van
de klemmen 32 en 31 op de klemmen
32 en 33 een spanningsmeetinstrument
voor de standindicatie aansluiten.
3. Regelventiel met handbediening (par.
4.1) of regelaarsignaal in de onderste
eindstand brengen, d.w.z. de mem-
braanstang moet tot aan de aanslag in
het ventiel worden uitgeschoven.
4. Overeenkomstig de nom. slag van het
regelventiel (15 resp. 30 mm) het bijbe-
horende segmenttandwiel zodanig op
de as verdraaien, dat de markeringspijl
boven het ingrijppunt van de tandwie-
len ligt (fig. 11).
17
EB 8340 NL