7. Beveiligings- en regelfuncties
7.1 Pompregelaars
De pompen kunnen worden bestuurd door de
Grundfos LC 231, LC 241, DC en DCD regelaars.
Pompen met een sensor worden geleverd met een IO
113, die signalen van de volgende transmitters kan
ontvangen:
•
WIO-sensor (water-in-olie) in de pomp
•
vochtdetectiesensor in de motor
•
temperatuursensor in de statorwikkelingen
•
wikkelingenweerstandsensor in de motor.
Zie voor verdere informatie de installatie- en
bedieningsinstructies voor de specifieke sensor.
7.1.1 Niveauregelaars
Geschikte niveauregelaars:
•
LC 231: compacte oplossing met gecertificeerde
motorbeveiliging voor uitvoeringen met enkele en
dubbele pomp.
•
LC 241: kastoplossing die modulariteit en
maatwerk biedt voor uitvoeringen met enkele en
dubbele pomp.
•
Dedicated Controls (DC): high-end kastoplossing
voor multipompuitvoeringen tot 6 pompen.
In de volgende beschrijving kunnen
"niveauschakelaars" belvormige niveaumelders,
vlotterschakelaars of elektroden zijn, afhankelijk van
de geselecteerde pompregelaar.
Afhankelijk van de beveiliging en het aantal pompen
kunnen niveauschakelaars worden gebruikt in de
volgende opstellingen:
•
Drooglopen (optioneel)
•
Stop
•
Start pomp 1 (versie met één pomp)
•
Start pomp 2 (uitvoering met twee pompen)
•
Hoog niveau (optioneel)
Een analoge niveau-opnemer kan worden gebruikt en
alle niveaus kunnen worden aangepast.
Niveauschakelaars kunnen worden gebruikt met
niveausensor (één voor droog en één voor hoog
niveau).
Let op het volgende bij het installeren van de
niveauschakelaars:
•
Om aanzuiging van lucht en trillingen te
voorkomen, installeert u de
uitschakelniveauschakelaar zodat de pomp wordt
uitgeschakeld voordat het vloeistofniveau wordt
verlaagd tot in het midden van het motorhuis.
•
Installeer de niveauschakelaar voor inschakelen,
zodat de pomp op het vereiste niveau wordt
ingeschakeld. De pomp moet altijd worden
ingeschakeld voordat het vloeistofniveau de
onderkant van de zuigleiding bereikt.
•
Installeer de alarmschakelaar voor hoog niveau
altijd ongeveer 10 cm boven de niveauschakelaar
voor inschakelen. Het alarm moet echter altijd
worden gegeven voordat het vloeistofniveau de
instroomleiding bereikt.
Zie de installatie- en bedieningsinstructies van de
geselecteerde pompregelaar voor verdere
instellingen.
De pomp mag niet drooglopen.
Installeer een extra niveauschakelaar om
er zeker van te zijn dat de pomp wordt
uitgeschakeld in het geval dat de
uitschakelniveauschakelaar niet werkt.
De pomp moet worden uitgeschakeld als
het vloeistofniveau de bovenrand van de
klem bereikt.
Vlotterschakelaars die worden gebruikt in
mogelijk explosiegevaarlijke omgevingen
moeten voor deze toepassing zijn
goedgekeurd. Ze moeten worden
aangesloten op de Grundfos LC 231 of LC
241 niveauregelaar door een intrinsiek
veilige barrière om een veilig circuit te
waarborgen. In potentieel
explosiegevaarlijke omgevingen moet de
anti-vastloopfunctie worden uitgeschakeld
op de pompregelaars.
7.1.2 DC, DCD
Het DC-systeem (Dedicated Controls) bestaat uit een
CU 362 regelaar aangesloten op één of twee IO 351
modules. Een optionele IO 113 sensor kan op elke
pomp worden aangesloten.
De CU 362 moet in alle installaties worden
opgenomen. De units in het systeem kunnen op
verschillende manieren worden gecombineerd op
basis van gebruikerseisen.
DC regelt de pompen door vermogensschakelaars en
IO 351 modules. Voedingsschakelaars, kabels en
andere hoogspanningscomponenten moeten zo ver
mogelijk van het regelsysteem en de signaalkabels
worden geplaatst.
DC wordt bediend via een gebruikersvriendelijk
bedieningspaneel op de CU 362 of een pc. Draadloze
afstandsbediening is beschikbaar. DC kan in een
bestaand SCADA-systeem worden geïntegreerd.
615