Hoofdstuk 3
Een clientcomputer kan op de volgende manieren verbinding maken met het apparaat:
•
In de map Printers dubbelklikt u op het pictogram Printer toevoegen en volgt u de
aanwijzingen voor een netwerkinstallatie. Raadpleeg Installeer de printer met Printer
toevoegen voor meer informatie.
•
Blader naar het apparaat op het netwerk en sleep het naar de map Printers.
•
Voeg het apparaat toe en installeer de software van het INF-bestand op uw netwerk.
Op de installatie-cd zijn de INF-bestanden opgeslagen in de hoofdmap van de cd.
Installeer de printer met Printer toevoegen
1. Klik op Start, en vervolgens op Printers of Printers en faxapparaten.
-of-
Klik op Start, klik op Configuratiescherm en dubbelklik vervolgens op Printers.
2. Dubbelklik op Printer toevoegen en klik vervolgens op Volgende.
3. Selecteer Netwerkprinter of Netwerkprintserver.
4. Klik op Volgende.
5. Voer een van de volgende handelingen uit:
Voer het netwerkpad of de wachtrijnaam in van het gedeelde apparaat en klik
vervolgens op Volgende. Klik op Diskette wanneer het programma dit vraagt om het
apparaatmodel te selecteren.
Klik op Volgende en zoek het apparaat in de lijst met gedeelde printers.
6. Klik op Volgende en volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie te
voltooien.
Het apparaat configureren (Mac OS X)
U kunt het apparaat aansluiten op een enkele Macintosh met behulp van een USB-kabel,
maar u kunt het ook delen met andere gebruikers op een netwerk.
Dit gedeelte bevat de volgende onderwerpen:
•
De software voor een netwerk of een rechtstreekse verbinding installeren
•
Het apparaat delen in een lokaal gedeeld netwerk
De software voor een netwerk of een rechtstreekse verbinding installeren
Opmerking Als u het apparaat installeert op een vast netwerk moet u de Ethernet-
kabel aansluiten voordat u de software installeert.
1. Plaats de installatie-cd in het cd-rom-station. Dubbelklik op het pictogram HP-
software installeren.
2. Klik op Software installeren en volg de aanwijzingen op het scherm.
42
Configureren en beheren