FUNCTIE STOP AND START
Omstandigheden waarbij de
motor niet op stand-by wordt
gezet
Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem de motor niet op stand-by zetten.
Dit is het geval als:
voor auto's met een kaart:
– het bestuurdersportier niet is gesloten;
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
voor alle auto's:
– de achteruitversnelling is ingeschakeld;
– de motorkap niet is vergrendeld;
– de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
– de accu onvoldoende geladen is;
– het verschil tussen de temperatuur in de
auto en de ingestelde temperatuur van
de thermostatische airconditioning te
groot is;
– de hoogte is te groot;
– de parkeerhulp is ingeschakeld;
(3/4)
– de helling is te steil voor auto's met auto-
matische transmissie;
– de functie "helder zicht" is ingeschakeld
(zie "Automatische airconditioning" in
hoofdstuk 3);
– de motortemperatuur is te laag;
– de luchtzuiveringscyclus wordt ver-
nieuwd;
– ...
Het waarschuwingslampje
schijnt op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen dat de stand-byfunctie van de
motor onbeschikbaar is.
Schakel altijd de functie Stop
and Start uit voordat u werk-
zaamheden in de motorruimte
uitvoert.
Bijzonderheden bij auto's met
een kaart
Als de bestuurder, terwijl de motor is afge-
zet (verkeersopstopping, stilstaan voor een
stoplicht enz.), zijn gordel losmaakt en het
bestuurdersportier opent, of uit zijn stoel
komt, wordt het contact verbroken.
De automatische parkeerrem zet zich dan
automatisch vast.
Om weer weg te rijden en het Stop and
ver-
Start-systeem weer in te schakelen, start
u de motor (raadpleeg de informatie over
"Starten, stoppen van de motor" in hoofd-
stuk 2).
Speciale situaties bij auto's met
een sleutel
Met de motor op stand-by (verkeersopstop-
ping, stilstaan voor een stoplicht enz.), als
u uit de auto stapt, klinkt een geluidssig-
naal om u te waarschuwen dat de motor op
stand-by staat en niet is uitgezet.
2.9