Scanner
4.3.9 Gebruik van Triggers
Beschrijving en eigenschappen van Triggers
Het instellen van PID triggers geeft de mogelijkheid om het diagnose-instrument te configureren
om PID gegevens automatisch als bestand op te slaan wanneer een parameter een boven-/
ondergrens bereikt (triggerpunt).
Wanneer een parameterwaarde het triggerpunt bereikt, wordt de trigger geactiveerd die een korte
opname maakt van alle beschikbare PID-gegevens en deze opslaat als een gegevensbestand.
U kunt het opgeslagen gegevensbestand bekijken, niet alleen om het PID te evalueren dat de
gebeurtenis heeft getriggerd, maar ook alle PID's die gemonitord worden, om de samenhang te
zien van wat er gebeurde op het betreffende moment.
Voorbeelden van de volgende trigger-statussen (Bewapend / Niet-geactiveerd - bovenste beeld)
en (Geactiveerd - onderste beeld) kunt u vinden in
1— Indicator voor bewapende PID trigger - Een vlag met blauwe omtrek laat zien dat de
2— Boven- en ondergrenslijnen (bewapend) - Gekleurde grenslijnen geven aan dat de
3— Referentiecursoren voor het triggeractiveringspunt - Groene cursorlijnen in alle
4— Onderbrekingscursor - Een verticale grijze cursorlijn (in alle PID's) markeert het punt
5— Indicator voor geactiveerde PID trigger - Een vlag met rode omtrek laat zien dat de PID
1
5
PID trigger bewapend is.
trigger is ingeschakeld is, maar niet geactiveerd.
andere parametergrafieken geven hun relatie weer met het punt waar een trigger optrad.
waar de gegevens zijn onderbroken en het bestand werd opslagen.
trigger geactiveerd is.
(Afbeelding
3
6
Afbeelding 4-41
46
Gegevens inzien en opslaan (PID's)
4-41).
2
4
7