Scanner
z
Parameters vergrendelen:
1. Markeer de parameter die u wilt vergrendelen.
2. Selecteer het pictogram Vergrendelen/Ontgrendelen op de werkbalk om de parameter te
vergrendelen.
Er wordt nu een kopie van de vergrendelde parameter bovenaan de gegevenslijst
weergegeven en er wordt en vergrendelingspictogram weergegeven naast de
parameternaam.
3. Markeer en selecteer meer parameters die u wilt vergrendelen.
Er kunnen maximaal drie parameters tegelijkertijd zijn vergrendeld. Als een parameter
eenmaal is vergrendeld, blijft deze vergrendeld totdat de parameter handmatig wordt
ontgrendeld of totdat de communicatie met het voertuig wordt gestopt.
NOOT:
i
Als er drie parameters zijn vergrendeld, moet een ervan worden ontgrendeld voordat er een
nieuwe kan worden vergrendeld.
z
Parameters ontgrendelen:
1. Schuif door de gegevenslijst en markeer de parameters die moeten worden ontgrendeld of
vrijgegeven.
2. Selecteer het pictogram Vergrendelen/Ontgrendelen op de werkbalk.
De vrijgegeven parameter en het vergrendelingspictogram verdwijnen uit de lijst boven aan
de gegevenslijst.
3. Herhaal stap 1 en stap 2 om de andere parameters vrij te geven, indien nodig.
4.3.4 Over de gegevensbuffer
Het diagnose-instrument heeft de capaciteit om PID-gegevens te verzamelen, bewaren en op te
slaan met behulp van het interne opslaggeheugen en het buffergeheugen.
Wanneer gegevens op het scherm worden weergeven, slaat een gegevensbuffer ze onmiddellijk
op in het buffergeheugen. De gegevensbuffer is constant actief (met gegevens opslaan), totdat
het pictogram Onderbreken, Wissen, of Opslaan wordt geselecteerd.
Het Buffergeheugen is beperkt tot een vooraf ingestelde 'totale' grootte. Wanneer de volledige
capaciteit van het buffergeheugen is gebruikt, blijft de gegevensbuffer gegevens opslaan, maar eerder
opgeslagen gegevens zullen worden verwijderd om ruimte te maken voor de nieuwere gegevens.
Afbeelding 4-31
38
Gegevens inzien en opslaan (PID's)