Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de versie kan contro‐
lelamp 9 afzonderlijk of in combinatie
met Æ, t of r branden.
9 brandt bij het activeren van de
brandstofschakelaar ook.
Als 9 in combinatie met I brandt:
motor onmiddellijk afzetten en de
hulp van een werkplaats inroepen.
Tegelijkertijd kan er een bericht op
het Driver Information Centre ver‐
schijnen.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 109, zeke‐
ringen 3 114.
Instrumenten en bedieningsorganen
Richtingaanwijzers 3 72.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder of
de voorpassagier gaat branden of
knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de bestuurder de veilig‐
heidsgordel is omgedaan.
Knippert
Onderweg in combinatie met een ge‐
luidssignaal totdat de veiligheidsgor‐
dels voor omgedaan zijn.
Veiligheidsgordel omdoen 3 34.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 32, 3 36.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Bij geactiveerde passagiersairbag
voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt * gedurende ongeveer
4 seconden, knippert nog eens
4 seconden en gaat vervolgens uit.
61