98
Rijden en bediening
Bij rijden op benzine rekeningen hou‐
den met een gering verlies van ver‐
mogen en draaimoment. Daarom rij‐
stijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en
belasting van de auto (bijv. door een
aanhanger) overeenkomstig aanpas‐
sen.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp § op‐
licht en opnieuw voltanken. Dit is no‐
dig om de voor het rijden op benzine
vereiste systeemfunctie en brandstof‐
kwaliteit te handhaven.
De auto regelmatig voltanken om cor‐
rosie in de tank tegen te gaan.
Tanken
De tankklep zit achteraan aan de lin‐
kerzijde van de auto.
9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐
ligheidsvoorschriften van het tank‐
station in acht nemen.
Voorzichtig
Schuif bij het bijtanken met geo‐
pende tankklep niet de linker
schuifdeur open. Controleer ter
voorkoming van schade bij het
openen/sluiten van de zijschuif‐
deur of de tankklep dicht zit.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Vermijd open vuur
of vonkvorming.
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een
werkplaats laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Ontgrendel de tankklep door aan de
klep te trekken.
Steek de sleutel in de tankdop en
draai deze linksom.
Draai de tankdop linksom
Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.