OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
I Specificeren van het bereik van autofocus
U kunt de volgende procedure gebruiken om het
autofocusbereik te veranderen tijdens de autofocusfunctie
en de macrofunctie. Merk op dat de configuratie van het
scherpstelkader verandert in overeenstemming met het
door u geselecteerde autofocusbereik.
1.
Druk tijdens een opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer "AF Area" (autofocusbereik) op de
"REC" (opname) tab en druk vervolgens op
[ ].
3.
Gebruik [ ] en [ ] om het gewenste
autofocusbereik te selecteren en druk
vervolgens op [SET].
Voor dit type autofocusbereik:
Bijzonder beperkt bereik in het midden
van het scherm.
• De instellingen werken goed met
scherpstelvergrendeling (pagina 82).
Automatische keuze van het
scherpstelbereik waar het onderwerp zich
het dichtst bij de camera bevindt.
• Bij deze stand verschijnt er op het
beeldscherm eerst een scherpstelkader
met negen scherpstelpunten. Wanneer u
de sluitertoets halverwege indrukt, kiest
de camera automatisch het
scherpstelpunt waar het onderwerp zich
het dichtst bij de camera bevindt en op
dat punt verschijnt ook een
scherpstelkader.
• Deze instelling werkt goed voor het
maken van groepfoto's.
Vrije verplaatsing van het scherpstelpunt
• Door deze instelling te selecteren wordt
het scherpstelpunt aanvankelijk in het
midden van het beeldscherm getoond.
Daarna kunt u het naar de gewenste
plaats verplaatsen d.m.v. de [ ], [ ], [ ]
en [ ] toetsen. Druk vervolgens op
[SET] om het scherpstelkader op dat
moment weer te geven.
77
Selecteer deze
instelling:
Spot
(puntmeten)
Multi
(multi-patroon
meten)
Free (Vrij)