Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Alarm
Het alarm geeft als het afgaat geluids‐
signalen (claxon) en lichtsignalen
(alarmknipperlichten). Het aantal sig‐
nalen en de duur ervan zijn wettelijk
vastgelegd.
Het alarmsirenesignaal kan worden
afgebroken door het indrukken van
een toets op de afstandsbediening of
door het inschakelen van het contact.
Daarbij wordt ook het diefstalalarm‐
systeem uitgeschakeld.
Startbeveiliging
Het systeem controleert of de auto
met de gebruikte sleutel gestart mag
worden. Wordt de transponder in de
sleutel goedgekeurd, dan kan de mo‐
tor worden gestart.
De elektronische startbeveiliging
wordt automatisch geactiveerd na het
verwijderen van de sleutel uit het con‐
tactslot of wanneer de motor wordt af‐
gezet door de Start/Stop-toets in te
drukken.
Controlelamp A 3 101.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 25, 3 31.
Sleutels, portieren en ruiten
Buitenspiegels
Bolle vorm
De convexe buitenspiegel heeft een
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de ge‐
wenste richting te draaien.
33