152
Rijden en bediening
Bij auto's met geautomatiseerde zes‐
traps versnellingsbak is ontkoppelen
niet mogelijk; om de auto in dat geval
te verzetten de voorkant van de auto
optakelen en de auto verslepen.
Voorzichtig
Niet verder draaien dan de weer‐
stand, omdat de versnellingsbak
anders beschadigd kan raken.
Voorzichtig
Wegslepen van de auto en starten
van de motor is bij een op deze
manier geloste koppeling niet toe‐
gestaan. De auto mag echter wel
over een korte afstand worden
verplaatst.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen wer‐
ken dan achter pas goed als het rem‐
pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Hiervoor is aanzienlijk meer kracht
nodig. De remweg wordt langer. Al‐
vorens de reis te vervolgen, de hulp
van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 102.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem
een zelftest uit die u mogelijk kunt ho‐
ren.
Controlelamp u 3 102.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.