100
Instrumenten en bedieningsorganen
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt
Controlelamp brandt even bij inge‐
schakeld parkeerlicht.
Knippert
Controlelamp knippert bij ingescha‐
kelde richtingaanwijzer of alarmknip‐
perlichten.
Knippert snel: uitval van een richting‐
aanwijzer of van de bijbehorende ze‐
kering, uitval van een richtingaanwij‐
zer op de aanhanger.
Gloeilampen vervangen 3 172. Ze‐
keringen 3 187.
Richtingaanwijzers 3 125.
Gordelwaarschuwing
X brandt of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact,
totdat de veiligheidsgordel wordt om‐
gedaan.
Knippert
Na het wegrijden, totdat de veilig‐
heidsgordel wordt omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 57.
Airbags, gordelspanners
en rolbeugels
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca. 4 secon‐
den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na 4 seconden of licht deze tijdens het
rijden op, dan is er een storing in de
gordelspanners, de airbags, de pop-
up rolbeugels of de stoelbezettings‐
herkenning. De systemen treden bij
een ongeval mogelijk niet in werking.
Bij activering van de gordelspanners,
airbags of pop-up rolbeugels brandt
v continu.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 59, 3 56.
Stoelbezettingsherken‐
ning
y brandt of knippert geel.
Brandt
Is de auto voorzien van stoelbezet‐
tingsherkenning, dan brandt y na het
inschakelen van het contact ca.
4 seconden.
Wordt een kinderveiligheidssysteem
met transponders geregistreerd, dan
brandt y continu. Alleen dan mag het
kinderveiligheidssysteem met trans‐
ponders op de passagiersstoel wor‐
den gebruikt, aangezien de airbag‐
systemen voor de passagier gedeac‐
tiveerd zijn 3 62.