122
Verlichting
Verlichting
Rijverlichting .............................. 122
Binnenverlichting ....................... 126
Verlichtingsfuncties .................... 128
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
= Uit
7
8 = Zijmarkeringslichten
9 = Dimlicht of grootlicht
Controlelamp 8 3 105.
Als het contact wordt uitgezet met de
koplampen aan, blijven alleen de zij‐
markeringslichten branden.
Automatische verlichting
Lichtschakelaar op AUTO: Als de mo‐
tor loopt, wordt bij ongunstige externe
lichtomstandigheden het dimlicht in‐
geschakeld.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Bij slecht zicht zoals mist of nevel,
lichtschakelaar naar 9 draaien.