Functie-instellingen
Configureren van initiële instellingen voor opnemen en
externe apparatuur.
1
In het scherm [System Admin Settings] selecteert u
[Function Settings] met de knoppen V , v , B , en b en
drukt u op de knop ENTER.
Het scherm [Function Settings] verschijnt.
2
Selecteer een tabblad met de knoppen B en b en
configureer de instellingen indien nodig.
Raadpleeg het volgende voor meer informatie over de
tabbladen.
'Tabblad [General 1]' (pagina 74)
'Tabblad [General 2]' (pagina 75)
'Tabblad [Video 1]' (pagina 79)
'Tabblad [Video 2]' (pagina 81)
3
Na de configuratie selecteert u [Apply] met de
knoppen V , v , B en b en drukt u op de knop ENTER.
De configuraties worden opgeslagen en het scherm
[System Admin Settings] verschijnt opnieuw.
Tabblad [General 1]
Configureren van aanvankelijke systeeminstellingen.
1
Selecteer het tabblad [General 1] met de knoppen B en
b .
2
Configureer alle instellingen.
Selecteer een onderdeel met de knoppen V en v en
druk op de knop ENTER om het instellingenscherm
voor dat onderdeel weer te geven.
[Facility Name]
Voer de faciliteitnaam in (max. 32 tekens) met het
toetsenbord op het scherm.
Raadpleeg "Gebruik van het toetsenbord op het
scherm" (pagina 35) voor meer informatie over het
gebruik van het toetsenbord op het scherm.
[Digits in Patient ID]
Selecteer het aantal cijfers dat dient te worden gebruikt
voor patiënt ID's in het instellingenscherm dat
verschijnt en druk op de knop ENTER.
De standaardinstelling is [8]. Er kunnen 4 tot 16 cijfers
worden gebruikt.
74