Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

AUTOMATISCHE OPNAMESTAND

BELICHTINGSCORRECTIE

De belichting kan worden gecorrigeerd om het uiteindelijke beeld donkerder of lichter te maken, in
een bereik van ±2 LW in stappen van 1/3 LW. De gekozen correctie blijft in werking totdat de
belichtingscorrectie is veranderd of op 0 gezet. In de automatische opnamestand wordt de
belichtingscorrectie ook ongedaan gemaakt wanneer de keuzeknop in een andere stand wordt gezet.
De belichtingscorrectie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt. Wanneer u de
belichtingscorrectie instelt verschijnt de correctiefactor naast het belichtingscorrectiesymbool op de
monitor. Nadat de instelling is uitgevoerd geven de sluitertijd- en/of diafragma-aanduiding de
werkelijke belichting weer. Omdat de correcties in kleine stapjes kunnen worden uitgevoerd kan het
soms voorkomen dat u dezelfde sluitertijden en/of diafragmawaarde ziet als voor de correctie. Wordt
er een andere waarde dan 0.0 gekozen, dan blijft er een waarschuwing zichtbaar op het datascherm
en de monitor.
Is de flitsfunctie niet ingesteld op automatisch flitsen, dan zal de flitser niet afgaan. Wilt u de flitser
gebruiken, kies dan de stand voor invulflits (blz. 30).
select
enter
1
2
46
Druk voor het instellen van een correctie
op de correctietoets (1).
• Het scherm van de belichtingscorrectie
verschijnt.
Gebruik de links/rechts-toetsen van de
stuurknop (2) om de correctiewaarde in
te stellen.
• Veranderingen in de belichtingscorrectie
worden doorgevoerd in het live-beeld op
de monitor.
Druk op de belichtingscorrectieknop (1)
om de instelling te bevestigen.

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave