7 GEAVANCEERDE COMMUNICATIE
TOON ZENDEN
Over het algemeen vereisen FM-repeaters dat de transceiver
een onhoorbare toon zendt om te voorkomen dat andere
repeaters op dezelfde frequentie elkaar blokkeren. De
vereiste toonfrequentie verschilt per repeater. Repeaters
hebben ook verschillende eisen met betrekking tot hun
continu- of bursttonen. Raadpleeg uw plaatselijke repeater-
referentie voor de juiste instellingen voor de repeater waartoe
u toegang zoekt.
Nadat u de tooninstellingen hebt gemaakt, zal door [PTT] op
de microfoon ingedrukt te houden de transceiver de gekozen
toon zenden. Als u een toon van 1750 Hz hebt gekozen,
zendt de transceiver iedere keer aan het begin van het
zenden een toonburst van 500 ms.
Als u de tooninstellingen in een geheugenplaats
Opmerking:
opslaat, hoeft u dit niet iedere keer opnieuw te programmeren.
Raadpleeg "GEHEUGENFUNCTIES" {pagina 50}.
■
Toonfunctie Inschakelen
1 Bevestig dat de FM-functie is gekozen op de VFO('s)
{pagina 19}.
•
Als u 2 VFO's gebruikt, moet u de FM-functie
kiezen op beide VFO's.
2 Druk op [NB/T/ 7].
•
"T" wordt afgebeeld.
Opmerking:
U kunt de Toonfunctie niet met de CTCSS-functie
gebruiken.
■
Toonfrequentie Kiezen
1 Druk op [NB/T/ 7] (1 s) terwijl "T" wordt afgebeeld (de
Toonfunctie staat Aan).
•
De huidige toonfrequentie wordt afgebeeld.
De standaardinstelling is 88,5 Hz.
2 Draai de MULT-regelaar en kies de gewenste
toonfrequentie.
•
De beschikbare toonfrequenties staan in de
volgende tabel.
3 Druk op [MTR/ CLR] om de instelling te voltooien.
N-32
F
e r
. q
F
e r
N
. r
N
. r
H (
) z
H (
0
0
6
7
0 ,
1
1
9
0
1
6
9
3 ,
1
2
1
0
0
2
7
1
9 ,
1
3
1
0
0
3
7
4
4 ,
1
4
1
0
0
4
7
7
0 ,
1
5
1
1
0
5
7
9
7 ,
1
6
1
1
0
6
8
2
5 ,
1
7
1
1
0
7
8
5
4 ,
1
8
1
2
0
8
8
8
5 ,
1
9
1
2
0
9
9
1
5 ,
2
0
1
3
1
0
9
4
8 ,
2
1
1
3
Opmerkingen:
◆
U kunt een toonfrequentie kiezen, onafhankelijk van de
CTCSS-frequentie.
◆
Als een toon van 1750 Hz is gekozen, zendt de transceiver
iedere keer aan het begin van het zenden een toonburst van
500 ms. U kunt een toon van 1750 Hz niet handmatig
zenden.
TOONFREQUENTIE-IDENTIFICATIESCAN
Deze functie scant alle toonfrequenties om de binnen-
komende toonfrequentie van het ontvangen signaal te
identificeren. Deze functie is handig als u niet weet welke
toonfrequentie de repeater gebruikt.
1 Druk op [NB/T/ 7] (1 s) terwijl de Toonfunctie Aan staat
("T" wordt afgebeeld).
•
De huidige toonfrequentie wordt afgebeeld.
2 Druk op [SCAN/ SG.SEL] om het Toonfrequentie-
Identificatiescannen te beginnen.
•
Terwijl de transceiver een signaal ontvangt, knippert
"T" en wordt iedere toonfrequentie gescand. Nadat de
toonfrequentie is geïdentificeerd, stopt de transceiver
met scannen en wordt de geïdentificeerde
toonfrequentie afgebeeld.
•
Druk op [SCAN/ SG.SEL] om met het scannen te
stoppen terwijl het toonfrequentie-identificatiescannen
in werking is.
•
Druk nogmaals op [SCAN/ SG.SEL] om verder te
gaan met het scannen.
Terwijl het scannen wordt uitgevoerd, zijn de ontvangen
Opmerking:
signalen hoorbaar.
. q
F
e r
. q
N
. r
N
. r
) z
H (
) z
7
4 ,
2
2
1
4
1
3 ,
3
3
2
0
0 ,
2
3
1
4
6
2 ,
3
4
2
3
5 ,
2
4
1
5
1
4 ,
3
5
2
7
2 ,
2
5
1
5
6
7 ,
3
6
2
0
9 ,
2
6
1
6
2
2 ,
3
7
2
4
8 ,
2
7
1
6
7
9 ,
3
8
2
8
8 ,
2
8
1
7
3
8 ,
3
9
2
3
0 ,
2
9
1
7
9
9 ,
4
0
2
7
3 ,
3
0
1
8
6
2 ,
4
1
2
1
8 ,
3
1
1
9
2
8 ,
4
2
6
5 ,
3
2
2
0
3
5 ,
F
e r
. q
H (
) z
0
6
5 ,
1
0
7 ,
1
8
1 ,
2
5
7 ,
2
9
1 ,
3
3
6 ,
4
1
8 ,
5
0
3 ,
5
4
1 ,
1
7
5
0