HOOFDSTUK 2 - VERANTWOORDELIJKHEID VAN GEBRUIKER, VOORBEREIDING EN INSPECTIE VAN MACHINE
11. Functiecontrole – Wanneer de inspectieronde is vol-
tooid, moet een functiecontrole van alle systemen wor-
den uitgevoerd op een plaats waar zich geen obstakels
op of boven de grond bevinden. Zie Hoofdstuk 4 voor
specifieke bedieningsinstructies.
ALS DE MACHINE NIET GOED WERKT, MOET DEZE ONMIDDELLIJK
WORDEN UITGEZET! MELD HET PROBLEEM AAN HET BETREFFENDE
ONDERHOUDSPERSONEEL. BEDIEN DE MACHINE PAS WANNEER HIJ
HIERVOOR VEILIG IS VERKLAARD.
3122444
Functiecontrole
Voer de functiecontrole als volgt uit:
1. Vanaf de grondbedieningsconsole zonder lading op het
platform:
a. Controleer of alle beschermkappen die de schake-
b. Bedien alle functies en controleer of het waarschu-
c. Controleer de hulpvoeding;
d. Overtuig u ervan dat alle machinefuncties uitge-
e. Overtuig u ervan dat alle giekfuncties stoppen wan-
– JLG Hoogwerker –
laars of sloten beschermen zijn aangebracht.
wingslampje van het giekbesturingssysteem niet
gaat branden.
schakeld worden wanneer de noodstopknop wordt
ingedrukt.
neer de functieactiveringsschakelaar wordt losgela-
ten.
2-5