184
Vaste-verbindingstechniek
Vaste-verbindingstechniek
Protocol: Q.SIG of DSS1
Als transmissieprotocol kunnen bij voorkeur het voor vaste ISDN-
verbindingen bestemde protocol Q.SIG of alternatief het voor
ISDN-kiesverbindingen in het Euro-ISDN bestemde protocol DSS1
worden gebruikt. Een aantal eigenschappen van het netwerk van
communicatiesystemen kunnen daarbij alleen met het protocol
Q.SIG worden gebruikt. Het is met name niet mogelijk om het
aanmerken van een verbinding als interne of externe oproep met
het protocol DSS1 door te geven en datzelfde geldt voor de naam
van de beller.
Beide protocollen realiseren de communicatie in meerdere proto-
colniveaus:
L1: niveau 1 definieert de fysische eigenschappen van de
leiding en de elektrische codering van de signalen.
L2: niveau 2 maakt de communicatie via afzonderlijke, van
elkaar onafhankelijke kanalen mogelijk die afgeschermd zijn
tegen fouten.
L3: niveau 3 definieert het beheer van de afzonderlijke
kanalen en realiseert de in ISDN voorziene eigenschappen.
Master/Slave
Voor een ISDN-verbinding kan worden vastgelegd welk communi-
catiesysteem de protocol-master en welk communicatiesysteem
de protocol-slave is. Die relatie is voor alle drie protocolniveaus
onafhankelijk van elkaar te bepalen.
Voor elk protocolniveau moet het verbonden toestel altijd passend
geconfigureerd zijn. Als een kant de protocol-master voor een
niveau is, moet de andere kant de protocol-slave voor dit niveau
zijn. Normaal gesproken worden alle drie protocolniveaus tegelijk
geconfigureerd. Bij een externe lijn is de provider voor alle drie
niveaus de protocol-master.
Opmerking: bij een S
beschikbaar kanaal afzonderlijk worden vastgelegd welke kant
Netwerken van communicatiesystemen
-kabel kan bovendien voor elk
2M