Het stuur wordt bediend door ketting 1 die de beweging van het drijfwiel 2 op het stuur naar kroonwiel 3 op
het wiel overbrengt. Voor het regelen van de speling die zich op het stuurwiel vormen kan, verplaatst u
kettingspanner 4 met behulp van moeren 5.
TEK. 21 – AFSTELLING STUURKETTING
1) Ketting
2) Drijfwiel
3) Kroonwiel
4) Kettingspanner
5) Bevestigingsmoeren kettingspanner
De remmen dienen om de rijdende veegmachine te stoppen en de machine stil te houden op hellende
oppervlakken.
1) Het remsysteem werkt met de interne remschoenen op de achterwielen
2) De bediening van rempedaal 2 is mechanisch. Om het pedaal in de parkeerstand te blokkeren
gebruikt men hendel 1
3) Wanneer de remschoenen de veegmachine niet meer voldiende afremmen, de rem afstellen met
behulp van stelschroef 3 aan beide zijden van de achterwielen.
TEK. 22 – MECHANISCHE REM
1) Blokkeerhendel rempedaal
2) Rempedaal
TEK. 23 – AFSTELLING REMSCHOENEN
3) Stelschroef remschoenen
BESTURING
REMMEN
51