Hoofdstuk 16
476-5303
Externe stop: ECM-pen 7 heeft een externe
stopinput. Sluit pen 7 aan op de minkabel van de
accu om de motor uit te schakelen. De motor kan in
dit geval niet starten.
Brandstofopvoerpomp: De motor is uitgerust
met een elektrische brandstoftoevoerpomp die
moet draaien terwijl de motor loopt. De pomp wordt
aangedreven door de ECM en gaat draaien zodra
de contactschakelaar van de ECM aan wordt gezet;
dan gaat de pomp gedurende 2 minuten lopen
om het systeem brandstof te laten aanzuigen. De
opvoerpomp moet geregeld worden door middel van
een geschikt relais. De relaisspoel mag niet meer dan
300 mA trekken en de opvoerpomp moet beveiligd
worden met een geschikte zekering of onderbreker
berekend voor een stroomsterkte van maximaal 30 A.
De brandstofopvoerpomp kan direct aangesloten
worden met de 2-pinsconnector van de pompkast,
waarbij pin 1 de pluspool wordt. Of u gebruikt een
tussenkabelboom met een driepensconnector als
aansluiting, waarbij pen A de pluspool is.
Startrelais: De ECM heeft een beperkte capaciteit
voor uitgaande stroom; een relais is dan ook nodig
om vermogen te leveren aan de solenoïde van de
startmotor. Het <schema> toont twee configuraties
voor
het
startrelais.
De
bekabeling
naar
de
relaisspoel hangt af van de geïnstalleerde ECM-
software. Software met onderdeelnummer 501-
3363 en vroeger maakt gebruik van ECM-pennen
43 en 51 voor de aansluiting naar de relaisspoel.
In deze configuratie moet u een relais kiezen met
een minimale houdstroom van 190 mA. Voldoet het
relais niet aan deze voorwaarde, dan kan het relais
geactiveerd blijven en wordt de startmotor van stroom
voorzien, ook al is dat niet nodig. Gebruikt u ECM-
software met een onderdeelnr. na 501-3363, dan
wordt de pluspool van de relaisspoel aangesloten op
ECM pen 10; de spoel mag niet meer dan 2 A vragen.
De minpool van de relaisspoel moet naar de minpool
van de accu geleid worden. De geschakelde stroom
van het startrelais moet gekoppeld worden aan
aansluiting 50-S van de solenoïde van de startmotor,
en beveiligd met een zekering van minstens 30 A.
Sensor brandstofdruk: Opdat de motor naar behoren
zou werken, moet de druk van de brandstoftoevoer
gemeten worden. Er zijn vier sensoren voor de
brandstofdruk. Slechts de uitgaande druk van het
secundaire filter is echter vereist om de motor te laten
werken; de andere drie sensoren zijn optioneel. Sluit
de sensor voor de uitgaande druk van het secundaire
filter aan op de ECM zoals weergegeven in <schema>.
De sensor vraagt 5 V; deze worden geleverd door
ECM pen 2 en 3. Het sensorsignaal wordt naar ECM
pen 47 geleid.
Pagina 94