Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Bedrijfscondities; Inlaatdruk; Omgevingstemperatuur, Motor; Vloeistoftemperatuur - Grundfos MTB 50-200 Installatie- En Bedieningsinstructies

Inhoudsopgave

Advertenties

6. Bedrijfscondities

6.1 Inlaatdruk

De minimale inlaatdruk is overeenkomstig de NPSH
curve plus een veiligheidsmarge van ten minste 2 m.
De maximale inlaatdruk wordt begrensd door de
maximale bedrijfsdruk.
6.1.1 Minimale inlaatdruk - NPSH
Berekening van de inlaatdruk "H" wordt aanbevolen
wanneer
• de vloeistoftemperatuur te hoog is
• de volumestroom aanzienlijk groter is dan de
nominale volumestroom
• water vanuit dieptes wordt onttrokken
• water door lange leidingen wordt getransporteerd
• inlaatomstandigheden slecht zijn.
Zorg dat er een minimale druk aan de aanzuigzijde
van de pomp is om cavitatie te vermijden. De maxi-
male aanzuigstijging "H" in meter opvoerhoogte kan
als volgt worden berekend:
H = p
x 10,2 – NPSH – H
b
Barometrische druk in bar.
p
b
(Barometrische druk kan worden inge-
steld op 1 bar.) In gesloten systemen geeft
p
de systeemdruk in bar aan.
b
NPSH Netto Positieve Zuighoogte (NPSH) in me-
ter opvoerhoogte. (Af te lezen uit de NPSH
curve bij de hoogste volumestroom die de
pomp zal geven. Zie pagina 285.)
Wrijvingsverlies in aanzuigleiding in meter
H
f
opvoerhoogte. (Bij de hoogste volu-
mestroom die de pomp zal geven.)
Dampdruk in meter opvoerhoogte. (Af te
H
v
lezen uit de dampdrukschaal. "H
af van de vloeistoftemperatuur "T
pagina 285.)
Veiligheidsmarge = minimaal 2 meter op-
H
s
voerhoogte.
Als de berekende "H" positief is, dan kan de pomp
bedreven worden bij een zuigstijging van maximaal
"H" meter opvoerhoogte.
Als de berekende "H" negatief is, dan is een inlaat-
druk van minimaal "H" meter opvoerhoogte nodig.
H
f
H
P
b
H
v
Afb. 3
Schematische weergave van een open
systeem
90
– H
– H
f
v
s
" hangt
v
". Zie
m
NPSH
Controleer dat de pomp niet aan cavita-
Voorzichtig
tie is en zal worden blootgesteld.

6.2 Omgevingstemperatuur, motor

Omgevingstemperatuur: Maximaal +60°C.
Als de omgevingstemperatuur +60°C overschrijdt, of
als de motor meer dan 3500 meter boven zeeniveau
wordt geïnstalleerd, dan zal het nominale motorver-
mogen (P2) dalen als gevolg van de lage dichtheid
en dientengevolge het verminderde koeleffect van
de lucht. In zulke gevallen kan het nodig zijn om een
motor met een hoger vermogen te gebruiken.
P2
[%]
100
90
80
70
60
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80
1000
2250
Afb. 4
Motor P2 hangt af van temperatuur/
hoogte

6.3 Vloeistoftemperatuur

0°C tot +90°C.
De maximale vloeistoftemperatuur staat vermeld op
het typeplaatje van de pomp.

6.4 Bedrijfsdruk

Bij +90°C: Max. 1,6 MPa (16 bar).
De maximale bedrijfsdruk hangt af van de vloeistof-
temperatuur.

6.5 Minimale volumestroomsnelheid

Een minimale volumestroomsnelheid gelijk aan 10%
van de volumestroomsnelheid bij maximale capaci-
teit is te allen tijde nodig. Volumestroomsnelheid en
opvoerhoogte bij maximale capaciteit staan vermeld
op het typeplaatje van de pomp.

6.6 Maximale volumestroomsnelheid

Om cavitatie en overbelasting te voorkomen moet de
maximale volumestroomsnelheid overeenkomstig de
NPSH curve zijn, en mag deze niet de waarden voor
elke afzonderlijke pomp overschrijden die op pagina
285 vermeld zijn.

6.7 Frequentie van in- en uitschakelingen

Maximaal 20 per uur.
t [°C]
3500
m

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Mtb 65-160Mtb 65-200

Inhoudsopgave