2.11.2 Lekkage of oververhitting
De Xylem-pompen hebben interfaces met sensoren en de bewaking van de sensoren.
Pompen met constante snelheid gebruiken een thermische schakelaar of een
gecombineerde thermische en leksensor. Het is mogelijk het sensortype te configureren en
ook het systeem automatisch te laten detecteren welke sensor wordt gebruikt.
Als de sensoren een lekkage of oververhitting in een pomp detecteren, gaat de pomp naar
een foutstatus. Het systeem sluit de pomp uit van de pompcyclus, ongeacht of de pomp
draait of niet.
De storingsbehandeling voor lekkage en oververhitting wordt afzonderlijk van elkaar
geconfigureerd. De configuratie geldt voor alle pompen in het systeem.
Voor een pomp die geen verbinding heeft met de toepassingsbeheerder, zie
enkelvoudige pompbesturing
2.11.3 Motorbescherming
Het is mogelijk een signaal aan te sluiten van de motorbeveiligingsinrichting die in de kast is
geïnstalleerd. Wanneer dit signaal van toestand verandert, wordt een fout in het systeem
veroorzaakt.
Het is mogelijk externe componenten te gebruiken om de motorbeveiliging te resetten. De
externe componenten worden aangesloten op de digitale uitgang van de pompmodule.
Wanneer de externe reset is uitgevoerd, wordt een puls naar de digitale uitgang gestuurd.
De lengte van de resetpuls is configureerbaar in de instellingen.
2.12 Reinigingsfuncties
2.12.1 Put- en leidingreiniging
Deze functie reinigt de natte put en de leidingen om bezinking in en verstopping van de
leidingen te voorkomen. Wanneer de functie actief is, werken de pompen op maximale
snelheid vanaf het startniveau tot het stopniveau of het ronkniveau. Het is mogelijk de
ronkgevoeligheid voor elke pomp te configureren. Standaard vindt de reinigingscyclus plaats
tijdens elke 13e pompcyclus in het systeem.
De functie kan geconfigureerd worden om de natte put en de leidingen te reinigen, of alleen
de leidingen.
Optie
Put- en
leidingreiniging
Leidingreiniging
™
Nexicon
Gebruikershandleiding
op pagina 19.
Configuratie
• De time-outparameter moet langer zijn dan
de verwachte tijd om te pompen van het
stopniveau naar het ronkniveau. Als de
functie uitvalt, stoppen de pompen, ook bij
niet ronken.
• Als het station de beveiliging tegen
drooglopen gebruikt, moet de
activeringsvertraging voor de beveiliging
tegen drooglopen lang genoeg zijn om het
systeem in staat te stellen ronken te
detecteren.
De time-outparameter is nul. De pompen
stoppen wanneer ze het stopniveau bereiken.
2 Functiebeschrijving
Relais
Beschrijving
Deze configuratie is voor
pompen die mogen ronken.
Deze configuratie is voor
pompen die niet mogen ronken.
NL
21