2.10.6 Stopvertraging tussen pompen
In de automatische procesregeling voorkomt deze functie dat pompen tegelijkertijd stoppen
bij het stopniveau. Als alle pompen tegelijk stoppen, kan dat de leidingen beschadigen.
2.10.7 Hoge instroomcontrole
Deze functie start meer pompen wanneer er een grote instroom is in de put. Elke gestarte
pomp loopt tot het water het stopniveau bereikt.
De functie start de pompen bij verschillende waterniveaus.
Sensortype
Analoge sensor
Vlotterschakelaars
Niveausonde
2.10.8 Overloopbeveiliging
Om het station te beschermen tegen overlopen, wordt een hoog-laag schakelaar
geïnstalleerd en aangesloten op elke pompmodule. Als de schakelaar in werking treedt,
beginnen alle pompen die op de schakelaar zijn aangesloten te pompen.
Om de leidingen te beschermen, worden voor elke pomp de volgende instellingen voor de
hoog- niveau schakelaar gebruikt:
• Individuele startvertragingen van de pompen zodat ze in een volgorde starten
• Stopvertraging tussen de pompen zodat ze niet gelijktijdig stoppen
Overloopbeveiliging is een beveiligingsmaatregel die alleen in werking treedt wanneer er
andere storingen in het systeem of in het station zijn.
• Te hoge instroom
• Defecte niveausensor
2.10.9 Relais enkelvoudige pompbesturing
OPMERKING:
Deze functie is niet toegestaan zonder specifieke veiligheidsmaatregelen in een gebied dat
als explosieveilig is geclassificeerd.
De pompen ontvangen geen start- of stopsignalen van de applicatiebeheerder onder de
volgende omstandigheden:
• De applicatiebeheerder slaagt er niet in te communiceren met de pompmodules.
• De applicatiebeheerder is nog niet ingesteld met behulp van de Configuratiewizard
tijdens de inbedrijfstelling.
In deze modus werkt de pomp als een enkel stuurrelais. Deze functie zorgt ervoor dat de
natte put niet overloopt totdat het systeem is geconfigureerd of de communicatie met de
applicatiebeheerder tot stand is gebracht.
Om deze modus in te schakelen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
™
Nexicon
Gebruikershandleiding
Beschrijving
De functie start elke extra pomp wanneer het gemeten waterniveau een
geconfigureerd drempelniveau boven het hoge niveau bereikt. De eerste extra
pomp kan een andere geconfigureerde drempelwaarde hebben dan de andere
pompen.
Pompen met een variabele snelheid beginnen bij de referentiesnelheid en lopen op
tot de volle snelheid.
Elke pomp heeft een bijbehorende vlotterschakelaar. De functie start elke pomp
wanneer de betreffende vlotterschakelaar actief wordt.
Als de eerste pomp die start een variabele snelheid heeft, draait hij op de
referentiesnelheid. Als er meer pompen starten, draaien alle pompen op volle
toeren.
De functie kan maximaal tien vlotterschakelaars gebruiken.
Er kunnen maximaal twee sensoren worden geconfigureerd als hoge-
instroomsensoren. Wanneer het waterniveau elke sensor voor hoge instroom
bereikt, start een extra pomp.
2 Functiebeschrijving
19
NL