Inhoudsopgave
Advertenties
OPMERKING: Als de configuratie-instelling Andere LPCT (lagedrukverbindingsslang) wordt
OPMERKING: Automatisch vullen wordt na 10 seconden uitgeschakeld als het niet wordt gebruikt.
OPMERKING: Het systeem zuigt het geconfigureerde automatisch ontluchtingsvolume op en drijft
OPMERKING: BEWEEG ZUIGER wordt na 10 seconden uitgeschakeld indien niet gebruikt.
OPMERKING: Als het protocolvolume groter is dan het vulvolume verschijnt de melding
OPMERKING: Als er in de spuit luchtbellen verschijnen, mogen deze niet worden verwijderd door
9.2.3 De slang bevestigen en voorvullen
Mechanisch gevaar - Kan leiden tot beschadiging van apparatuur.
OPMERKING: Sluit, als u een verbindingsslang met T-koppeling gebruikt, eerst het rechte deel aan
geselecteerd, leidt dit tot 6 ml voorvulvloeistof bij gebruik van één spuit of
ongeveer 6,5 ml bij gebruik van twee spuiten.
ii. Druk op Vullen.
dit volume vervolgens uit. Het automatisch ontluchtingsvolume moet afhankelijk van
het vulinstrument worden ingesteld op 30, 20, 10 of 0 ml. Zie
b. Handmatig:
i.
Druk op BEWEEG ZUIGER en vul de spuit met de gewenste hoeveelheid vloeistof
met behulp van de regelaar voor achterwaartse zuigerbeweging.
Onvoldoende volume voordat de injectie kan plaatsvinden.
6. Druk eventueel resterende lucht uit de spuit.
tegen de spuit aan te tikken. Trek de plunjer 3 tot 5 ml naar achteren en beweeg de
injectorkop bij het draaipunt heen en weer terwijl u de spuit omhoog laat wijzen om
de kleine belletjes bij elkaar te brengen. Druk de achtergebleven lucht naar buiten.
7. Verwijder het vulinstrument.
8. Sluit de wegwerpslangenset aan zoals beschreven in
•
Gebruik bij het aanbrengen van de wegwerponderdelen geen overmatige kracht.
1. Neem de verbindingsslang uit de verpakking.
2. Verwijder de stofkappen.
3. Zorg dat de spuit helemaal ontlucht is.
4. Bevestig de lueraansluiting van de verbindingsslang stevig aan de spuittip.
op de spuit met contrastmiddel (A) en vervolgens het zijstuk op de spuit met
zoutoplossing (B). Zie Afbeelding 9 - 5: T-connector.
5. Controleer of de slang niet geknikt of geblokkeerd is.
6. Sluit de voorvulslang (1) aan op het patiëntuiteinde van de slangenset.
Zie Afbeelding 9 - 6: Voorvulslang.
MEDEDELING
B
A
Afbeelding 9 - 5: T-connector
Afbeelding 9 - 6: Voorvulslang
Voorbereiden voor injectie
"Setup
vloeistofafgifte".
"De slang bevestigen en
voorvullen".
9 - 43
Advertenties
Inhoudsopgave
