De NMEA 2000-specificatie specificeert het volgende: "Data Instances zullen uniek zijn als ze door een apparaat in dezelfde
PGN's worden verzonden. Data-Instances zullen niet uniek zijn op het netwerk. De programmeerbaarheid van velden moet
worden geïmplementeerd door gebruik te maken van de PGN 126208, Write Fields Group-functie."
Met andere woorden, data-Instances moeten alleen in één apparaat uniek te zijn. Het is geen vereiste dat ze wereldwijd uniek
zijn — de enige uitzondering is de "motor-Instance" die in ieder geval voorlopig, om compatibel te zijn met oudere apparaten,
wereldwijd uniek moet zijn (bijv. Bakboord = 0, Stuurboord = 1). Sommige van onze BMV-accumonitoren kunnen bijvoorbeeld
twee spanningen meten, één voor de hoofdaccu en één voor de startaccu, en dat is waar data-Instances worden gebruikt.
Vergelijkbaar voor acculaders met meerdere uitgangen.Let op dat de installateur deze data-Instances niet hoeft te wijzigen,
aangezien deze producten vooraf zijn ingesteld om de relevante PGN's met unieke data-Instances te verzenden (Accu-Instance
& DC gedetailleerde Instance, in dit geval).
Hoewel het mogelijk is om de Data Instances te wijzigen, zal het veranderen op een Victron-apparaat
veroorzaken dat dat apparaat niet meer door andere Victron-apparaten uitgelezen kunnen worden.
Dit omdat het GX-apparaat verwacht dat de uitgang één van de acculader op Battery & DC instance 0 is,
uitgang twee op Battery & DC instance 1 is en uitgang drie op Battery & DC instance 2 is. Het wijzigen van
de fluid instance, en andere data instances voor PGN's verzonden door een GX-apparaat op een NMEA
2000-netwerk, dat zijn NMEA2000-uit functie gebruikt, vormt geen probleem.
Een opmerking over de Device Instances: het is niet nodig om een unieke Device Instance toe te wijzen aan elk apparaat op
de CAN-bus. Het is geen probleem dat een accumonitor en een PV-lader beide worden ingesteld met (hun standaard) Device
Instance 0. Ook als er meerdere accumonitoren of PV-laders zijn, dan is het niet altijd nodig om elk van hen een unieke Device
Instance toe te wijzen. Als dat nodig is, hoeven ze alleen uniek te zijn voor die apparaten die dezelfde functie gebruiken.
En houd er rekening mee dat het wijzigen van de Device Instance op een Victron-apparaat de werking ervan kan veranderen, zie
bovenstaande waarschuwing.
SysteemInstances
Volgens de NMEA 2000-specificatie is deze Instance een 4-bits veld met een geldig bereik van 0 t/m 15 dat de verschijning
aangeeft van apparaten in extra netwerksegmenten, redundante of parallelle netwerken of subnetwerken.
Het System instanceveld kan worden gebruikt om meerdere NMEA 2000-netwerken op deze grotere marine platformen te
faciliteren. NMEA 2000-apparaten achter een brug, router, gateway of als onderdeel van een netwerksegment kunnen dit
allemaal aangeven door gebruik en toepassing van het System instanceveld.
De ECU-instantie en Functie-instantie
In sommige documentatie en softwaretools wordt er nog andere terminologie gebruikt:
• ECU Instance
• Function Instance
• Device Instance Lower
• Device Instance Upper
Hier is hoe ze allemaal verband houden: de ECU Instance en de Function Instance terminologie is afkomstig van de SAE J1939-
en ISO 11783-5-specificatie. En ze bestaan niet in de NMEA 2000 definitie. Ze definiëren echter allemaal dezelfde velden in
dezelfde CAN-bus berichten die NMEA 2000 definieert als Device-Instance.
Meer in detail: het veld dat J1939 definieert als ECU Instance, wordt in de NMEA 2000 specificatie hernoemd naar Device
Instance Lower. De Function Instance wordt hernoemd naar Device Instance Upper. En samen vormen ze de Device Instance,
een NMEA 2000-definitie.
Bij gebruik van verschillende termen zijn die velden dezelfde velden in beide standaarden. Device Instance Lower is 3 bits lang
en Device Instance Upper is 5 bits, gezamenlijk 8 bits. Dit vormt de byte die de NMEA 2000 Device Instance is.
De unieke instance
De Unique Instance is nog zo'n woord dat wordt gebruikt om bijna dezelfde informatie te beschrijven. Het wordt gebruikt door
Maretron en kan zichtbaar worden gemaakt in hun software door de gerelateerde kolom in te schakelen. De Maretron-software
kiest zelf tussen Device Instance en Data Instance.
14.8.5. NMEA 2000-Instances wijzigen
Daar het NMEA 2000-protocol commando's voorschrijft om een instance te wijzigen voor een apparaat, zijn er verschillende
manieren om instances te wijzigens. De meest algemeen gebruikte methodes worden onderaan beschreven. Bovenop de hier
beschreven methodes zijn er andere, bijvoorbeeld bepaalde MFD's laten ook het aanpassen van instances toe.
Algemeen gebruikte methodes om instances te wijzigen:
Pagina 120
Cerbo GX Handleiding
Integratie Maritieme MFD's met
NMEA 2000